L.Ellinger
Veilig voedsel?
Voedselveiligheid is een belangrijk punt van aandacht in onze vervuilde maatschappij. Het voorkomen van vermenging van giftige stoffen in voedsel, direct of via diervoeders is een constant punt van aandacht. Ook medicijngebruik bij consumptiedieren is terecht een constante zorg.
We zijn ons bewust van de schadelijke werking van pesticiden voor het milieu. Maar ook zijn er aanwijzingen dat het geven van medicijnen aan dieren een directe invloed heeft op het milieu. Restanten van wormkuren, die aan landbouwhuisdieren gegeven worden, bereiken via de mest het grondwater. In de bodem/het water beïnvloeden deze chemische stoffen ook bacteriën, die vervolgens resistent kunnen worden tegen bepaalde antibiotica. Mensen, besmet met deze bacteriën, reageren niet meer op het antibioticum dat ze zou moeten genezen. Uit onderzoek van het academisch ziekenhuis te Nijmegen blijkt, dat vegetariërs significant minder last hebben van antibioticumresistentie dan mensen die vlees eten.
Blijkbaar krijgen we, ondanks alle voorzorgsmaatregelen die genomen zijn, toch via dierlijke producten restanten medicijnen binnen.
Voorkomen is beter dan genezen!
- Het minimaliseren of geheel verbieden van het gebruik van chemische stoffen op de aarde of op planten (groenten) is al een belangrijk punt in de duurzame, en zeker in de biologische landbouw.
- Het minimaliseren van het gebruik van chemische middelen in en op de dieren zelf heeft tot nog toe minder aandacht gehad. Toch is het, gezien het bovenstaande, zeker van groot belang te beseffen, wat het uiteindelijke effect van deze middelen is.
Duurzame gezondheid betekent in dit geval, dat het gebruik van chemische middelen zoveel als mogelijk gemeden dient te worden.
- Primair zal aandacht moeten worden besteed aan zaken als het fokken van gezonde dieren.
- Ook het creëren van een “aan het dier aangepaste” omgeving is belangrijk: wat heeft het dier nodig om gezond te leven. Nu wordt vaak het dier aangepast aan de omgeving: bij een relatief kleine stal (= economisch voordeliger) worden de horens van de koeien verwijderd, anders verwonden ze elkaar. In een te vol kippenhok worden de snavels van de kuikens gebrand, de sporen worden geknipt, en zelfs de vleugels worden gebrand: anders ontstaan vechtpartijen en onrust in de stal, en dat geeft productieverlies.
- Door de hoge “bevolkingsdichtheid” in de stal is de kans op een desastreuze uitbraak van infectieziekten groter, en dus moet (soms vele malen) gevaccineerd worden, of wordt preventief een antibioticum door het voer gemengd om de verwachte dierziekten te voorkomen.
In wiens belang?
In het belang van dierwelzijn en gezondheid zou het nuttig zijn, om de redenatie om te draaien. Om niet te denken: hoe passen we het dier aan aan de stal en de situatie waarin het leeft, maar om te denken: hoe kunnen we diervriendelijke stallen bouwen, en hoeveel dieren zouden daar maximaal in kunnen, zodat een gezond en intact dier zijn leven kan leiden, en we “terloops” ooknog gebruik kunnen maken van hetgeen de dieren ons te geven hebben.
Een treffend voorbeeld is de opfok van melkkoeien. Vele jaren is aan de veehouders voorgerekend, dat het veel gunstiger voor de boer en gezonder voor het kalf is, om het kalf direct na de geboorte weg te halen bij de moeder! Het is niet nodig om de koe te vermenselijken om te beseffen, dat dit een enorme impact heeft op zowel de koe als het kalf. Ook onderzoek bij jonge ratten laat zien, dat het weghalen uit het nest gedurende één dag al een significante invloed heeft op de gezondheid van de rat op oudere leeftijd! (Nijmegen, 2003)
Toch is dit weghalen van het kalf een volledig geaccepteerde vorm van dierverzorging. Dat het wel degelijk mogelijk is om de kalveren langer bij de koe te laten, dat dit geen economische “schade” oplevert, en wel een verhoogd dierenwelzijn, wordt getoond in de Wageningse scriptie ‘Suckling as “rearing method on dairy farms” (Langhout, 2003).
Een kritische en vooral open blik op de dierhouderij kan op deze manier nog veel opleveren.
Terugkomend op het gebruik van medicijnen bij dieren; ook hier kan nog veel verbeterd worden.
Nu is het nog zo, dat er- behalve bij de veehouders- niet zo veel prikkels zijn om het medicijnengebruik te minderen. De farmaceutische industrie wordt er rijk van, en heeft dus geen prikkel om te zoeken naar wegen tot minder medicijngebruik. Ze zijn gericht op de ontwikkeling van nieuwe (chemische) medicijnen, en op de maximale verkoop ervan.
Dierenartsen worden betaald voor hun diensten, maar krijgen een groot deel van hun inkomsten uit de verkoop van medicijnen. Dat is historisch zo gegroeid, maar nu het besef groeit van de negatieve gevolgen van medicijnen, blijkt dit een blokkade: de veehouder is gewend om weinig te betalen voor de dierenarts( de voorrijkosten zijn beduidend lager dan de voorrijkosten van een loodgieter!), maar betaalt veel voor de medicijnen. Een omslag in het denken van zowel veehouder als dierenarts kost tijd, gelukkig wordt er wel al een begin mee gemaakt!
Alternatief of vanzelfsprekend!
In de biologische landbouw is een wat sterkere prikkel om het medicijngebruik te reduceren. De verplichte wachttijd (dat is de tijd tussen het toedienen van een medicijn en de mogelijkheid om weer vlees of melk te leveren van het behandelde dier) is twee keer zo lang als in de gewone landbouw. Ook schrijven de Europese richtlijnen voor de biologische landbouw voor, dat bij voorkeur homeopathische of phytotherapeutische middelen gegeven moeten worden aan zieke dieren.
Deze middelen passen in het concept van de biologische landbouw.
- Ze geven geen milieuvervuiling, niet tijdens het productieproces, maar ook niet als ze aan het dier gegeven worden, of als ze weggegooid moeten worden.
- Ze zijn qua voedselveiligheid te verkiezen boven chemische middelen. Dat geldt zeker voor homeopathische middelen. Dit zijn zeer sterk verdunde stoffen, en daarom zal er geen residu van het geneesmiddel in de te consumeren producten zitten. Daardoor wordt het gevaar van onbedoelde opname van chemische stoffen via het voedsel sterk gereduceerd.
- Omdat de middelen geen gevaar opleveren voor de volksgezondheid kunnen ze zonder bezwaar ingezet worden, en kan de veehouder de middelen al in een vroeg stadium van ziekte inzetten, zonder dat hij de afweging hoeft te maken, of hij zal behandelen en dan (bijvoorbeeld) de melk van een aantal dagen moet weggooien, of dat hij toch nog maar even zal afwachten met behandelen, zodat hij de melk kan blijven doorleveren aan de fabriek. Door op deze manier sneller in te grijpen verbetert het dierwelzijn.
Vooral in de biologische melkveehouderij wordt homeopathie al regelmatig toegepast.
Veehouders, die zich intensief met homeopathie bezighouden, melden zeer goede resultaten. Sommigen kunnen hun antibioticum gebruik terugbrengen tot 5% van wat ze eerst nodig hadden!
Door intensief ondervragen van die veehouders, die goede resultaten melden, blijkt dat de veehouders heel goed in staat zijn om aan te geven, of een middel gewerkt heeft, of dat het een natuurlijke genezing betrof (Deru, 2004).
Uit deze ervaringen zijn een aantal ziektebeelden gedestilleerd, die geschikt zijn voor dubbelblind onderzoek. Op de succesvolle bedrijven is dubbelblind onderzoek opgezet met juist die middelen, die de veehouders aangaven als zijnde effectief op hun bedrijf. Een aantal resultaten is al verwerkt (Doppenberg, 2003; Duijn en Steenbergen, 2003; Van der Hoeven, 2004) en geven een significant positief effect te zien, andere gegevens moeten nog verwerkt worden.
Hoewel deze onderzoeken nog in een pril stadium zijn, geven ze al veelbelovende resultaten.
Ook hier zou een omslag in het denken nuttig kunnen zijn. Voor een duurzame (dier)gezondheid zouden we primair moeten grijpen naar de milde en schone geneesmiddelen, die het zelfgenezend vermogen van de dieren stimuleren.
Mochten deze onvoldoende helpen kan altijd nog zwaarder geschut ingezet worden zoals de chemische middelen, die vaak bijwerkingen hebben, niet alleen in het dier zelf, maar ook op het milieu en de consument!
Duurzame gezondheid “begint bij jezelf”, maar zeker ook bij hetgeen je eet!
Geef een reactie